Op een donderdagmiddag bezoek ik het atelier De Zondagse Kamer van Jan Mellema. Jan zet koffie en laat me zijn toonkamer zien.

In de klassieke ruimte met hoge ramen en een schouw zie ik verschillende ontwerpen als lampen, een klok of serviesgoed, tentoongesteld op sokkels, in een kast van zijn eigen hand of in de vensters van de statige ramen, gericht op het winkelende publiek in de Lange Hezelstraat.

De toonkamer voelt als een stille enclave, waar de tijd een beetje stil staat. Hier is geen hip designspul te vinden. In de ontwerpen van Jan herken je de functie. De bureaulamp, serviesgoed, een klok; het zijn gebruikelijke objecten in elk huishouden. Zo krijgen zijn bureaulampen vorm volgens het meest klassieke uitgangspunt: er is een kap, een lichtbron, een sokkel en een voet. Bij het ontwerpen van zijn lampen blijft Mellema dicht bij deze oorspronkelijke vorm van de lamp. Hij ziet – door toedoen van de monotone trends in de designmarkt –  die oorsprong steeds meer verdwijnen, vertelt hij. Zo hebben de bureaulampen van Mellema een sobere lichtbron. Het licht wordt niet diffuus verspreid maar de lamp toont eerlijk zijn lichtbron: de klassieke gloeilamp.

Toch speelt functie een meer ondergeschikte rol ten opzichte van de esthetiek. Zo zijn de bureaulampen gemaakt uit conventionele materialen die worden gecombineerd met wol, waterplantjes of een koffiekopje. De lampen geven niet veel licht. Ook het serviesgoed komt waarschijnlijker beter tot zijn recht in de buffetkast. De stukken van Jans hand zijn niet per se puur functioneel. Enkele materialen die hij gebruikt –  zijn schalen en kommen zijn opgebouwd uit gelijmde houten plateaus en het serviesgoed vervaardigd uit blik – veroorzaken een lichte fysieke weerstand wanneer je voorstelt dat je ze gebruikt.

De keuzes van vorm en materiaal berust Mellema op persoonlijke esthetische overwegingen, licht hij toe. Dat maakt de ontwerpen van Jan moeilijk te typeren. Hij wekt de indruk dat hij werkt vanuit een soort innerlijke behoefte aan een harmonie van vormen en materialen. Er is geen groter plan waarin hij zijn beschouwers betrekt, maar in de toonkamer voel je je als een verstorende factor in het nauwgezette en zorgvuldige geconstrueerde universum van Jan.

Wellicht is die toonkamer van Jan een goed uitgangspunt om te begrijpen wat hij doet. Als Jan vertelt, spreekt hij over zijn objecten alsof er maar één juiste hoedanigheid voor bestaat. Jan doet een beetje denken aan Des Esseintes, die adellijke hoofdpersoon uit À Rebours; Joris-Karl Huysmans’ essay-roman van uit het einde van de 19eeeuw.

Ook hij is gebrand op het creëren van een ruimte die esthetische in complete harmonie is, waarin hij zich kan omringen met een scala aan objecten, stoffen, texturen, geuren en smaken hem behagen en kalmeren. De kleinste dissonantie in kleur of vorm veroorzaakt een grootse fysieke ontsteltenis, zoals alleen een 19eeeuws Franse edelman dat kan overkomen.

Jan is geen Des Esseintes, maar een toegepaste kunstenaar: liever ziet hij zijn werk als bewegend tussen schoonheid en functionaliteit. Hij zoekt naar de grenzen van het uitgangspunt van de traditionele gebruiksvoorwerp, maar voert ook een experiment waarin hij zoekt naar de juiste vorm,  die appelleert aan het persoonlijke harmonieuze universum in zijn hoofd, en waar ik als bezoeker van de toonkamer een afspiegeling van kan zien.