Thema: Landschap

Citaat uit het voorwoord bij de zesde druk uit het boek van Ton Lemaire Filosofie van het Landschap

…Goed beschouwd was het hele boek een poging om mijn sterke band met de landschappen van mijn jeugd te begrijpen door ze in een breder kader te plaatsen, uiteindelijk dat van de wording van de modern-westerse cultuur. Toen ik rond mijn vijfentwintigste aan Filosofie van het landschap begon, was de naoorlogse gedaanteverandering van het Nederlandse platteland allang begonnen en verdween in snel tempo de traditionele agrarische bestaanswijze waarvan ik nog de nadagen van nabij had kunnen meemaken. Dat bracht met zich mee dat het boek, behalve geïnspireerd te zijn door een jeugd van frequente omzwervingen op het platteland en in een toen minder dan nu ontluisterde natuur, enigszins is gekleurd door een stemming van nostalgie om het verdwijnen van een landelijke leefwijze, door het gevoel van een afscheid.

Terwijl ik toen al sterk doordrongen was van de consequenties van de modernisering van het landschap, heerste er in de maatschappij om me heen nog onbekommerd het geloop in de vooruitgang.  Maar begin jaren zeventig, dus kort na de publicatie van het boek, keerde nogal plotseling het tij en werd men zich bewust van het bestaan van milieuproblemen. In vrij korte tijd werd de idee van een ´milieucrisis´ gemeengoed. Meer en meer mensen ontdekten de keerzijde van de vooruitgang en betreurden de vernietiging en aantasting van de landschappen in hun eigen omgeving of vormden actiegroepen die zich gingen inzetten voor behoud en bescherming van bedreigde stukken landschap. Dat alles heeft overigens niet kunnen verhinderen dat de modernisering van de ruimte zich in hoofdzaak verder heeft voltrokken. De schaalvergroting van de landbouw, de aanleg van woonwijken, industrieterreinen en autowegen en de verstedelijking van het platteland hebben het Nederlandse landschap op veel plaatsen haast onherkenbaar veranderd. Deze veranderingen hebben kenmerken en elementen van het landschap die voor de bewoners als oriëntatiepunten dienden, weggevaagd en zo een breuk teweeggebracht met het historisch gegroeide geheugen van het landschap- een soort onthistorisering van de ruimte dus-  waarvan de gevolgen voor gevoel en gemoed zich misschien langzaam beginnen te manifesteren. Het komt me voor dat de consequenties van deze modernisering en onthistorisering van de ruimte, uitdrukking van de opkomst van de technologische maatschappij, een wellicht even grote betekenis hebben als de gevolgen van de overgang naar de landbouw, de neolithische revolutie, meerdere millennia eerder. In de twintigste eeuw lijkt zo een einde te zijn gekomen aan een culturele formule die in oorsprong neolithisch was.

In Filosofie van het Landschap wordt verondersteld dat een cultuur kan worden onderzocht en begrepen vanuit de wijze waarop ze een ruimte vormgeeft en ze zich daar voorstelt. Daarom kan men ook een diagnose proberen te geven van de moderne beschaving vanuit de manier waarop deze met het landschap omgaat. Het blijkt mogelijk om het proces van ´onttovering´ dat het Westen vanaf de Middeleeuwen heeft doorgemaakt, weerspiegeld te zien in de uitbeelding van het landschap, met name in de schilderkunst. Maar naast die onttovering is er ook een tegenbeweging op gang gekomen, met name in de romantiek, waarin natuur en landschap juist gesacraliseerd werden.

Het is frappant dat op het einde van de vorige eeuw, terwijl modernisering en onttovering van natuur en landschap versneld zijn voortgezet, opnieuw een tegenbeweging is ontstaan die de sacrale dimensie van de aarde herontdekt. In kringen van radicale ecologen die menen dat de planeet Aarde bedreigd wordt door de dominantie en arrogantie van de menselijke soort, is een nieuwe openheid gegroeid voor de heiligheid van de natuur zelf, een besef dat in flagrante tegenstelling staat tot zowel de geest van de joods-christelijke als van de wetenschappelijke traditie. Zou misschien alleen een vorm van natuurmystiek de aarde kunnen redden voor wat de gevaarlijk gevolgen lijken te zijn van een mystificatie van de mens door zichzelf, de verabsolutering van zijn vermogens, zijn behoeften, zijn waardigheid?

We herinneren ons Petrarca´s beklimming van de Mont Ventoux, die symbool is geworden van de doorbraak van een nieuw wereldbeeld, waarbij de vroegmoderne mens de luister van de landschappen van de aarde leert zien en genieten. In onze tijd is een volgende fase ingegaan in de ontdekking van de aarde. Vooral dankzij de moderne techniek en communicatiemiddelen is een planetair bewustzijn mogelijk geworden± het bewustzijn van de mensheid al één geheel en van de aarde als een groot en uiterst complex ecosysteem. De ruimte vaart heeft ons bovendien in de gelegenheid gesteld om voor het eerst onze blauwgroene planeet in haar geheel werkelijk waar te nemen. Een nieuw enthousiasme voor de aarde als onze woonplaats, een duidelijk bewustzijn van de onvervangbare waarde van onze planeet zijn dringend nodig om opgewassen te zijn tegen de gevaren die de aarde bedreigen door ongelimiteerde bevolkingsgroei, ontbossing en vervuiling en de ongebreidelde hebzucht en heerszucht van de moderne mens. Want niet de mens is de maat van alles- zoals hij in zijn zelfoverschatting gedacht heeft- , maar de aarde is de maat van de mens.

Voorjaar 1996 – Tom Lemaire

Meer lezen over dit thema?